There’s a monster under my bed
We pillow talking
Oh how I long to be its friend
But I don’t wanna end up in the same place again
Gister las ik de blog “En dan is het klaar” van Cor de Kroon, gynaecoloog. Er stond een alinea in die mij uit het hart gegrepen is:
“Als ik met patiënten en hun lotgenoten over die laatste dag van de behandeling spreek, geven ze aan de spreekwoordelijke champagne natuurlijk te hebben geopend. Maar tegelijk wordt de opluchting van die laatste dag tenietgedaan door zorgen en nieuwe onzekerheid. Het is namelijk niet alleen de laatste dag: het is vooral de eerste dag.”
Op de eerste dag van 2022 ligt de laatste dag van mijn behandeling alweer even achter mij, 4 oktober 2021. Ik herinner me dat ik me vooraf verheugde op de vrijheid die ik zou ervaren door een lege agenda. Geen ritme van iedere 3 weken bloedprikken, uitslag bespreken en weer een nieuwe kuur. Eindelijk opbouwen en werken aan herstel.
Nu, een paar maanden later begint langzaam tot me door te dringen wat het betekent dat die datum, 4 oktober 2021 ook de eerste dag was van een nieuwe fase. De fase van afwachten hoe de statistiek in mijn geval uitvalt. Ben ik iemand die in het gelukkige deel past van de mensen die na 5 jaar nog in leven zijn? Of ben ik de pechvogel, bij wie de kanker terugkeert?
Het begint er mee dat ik over ieder pijntje ongerust ben. Heb ik dit eerder gevoeld? Is het gewoon of zou het toch misschien…. Is de vermoeidheid die ik voel normaal, hoort het er bij, duurt het altijd zo lang voordat je je weer de oude voelt? En word ik ooit weer de oude?
In deze fase kan ik 4 keer per jaar de gynaecoloog bezoeken die de nacontrole doet. En natuurlijk ga ik dat doen, want hoe vreemd ook, het geeft toch een soort houvast. Bij onze eerste afspraak, begin november vraagt ze me of ik een CT-scan wil laten maken. Tja, wil ik dat?
Soms lijkt me dat wel wat, een CT-scan. Vooral als ik me voorstel dat de uitkomst positief is en dat er geen uitzaaiingen te zien zijn. Dan is het fijn om dat te weten, ook al is het geen garantie dat het zo blijft. Op andere momenten vraag ik me af of ik eventueel slecht nieuws wel wil weten. Als er een monster onder mijn bed ligt, kan ik er ook voor kiezen nog even door te slapen in alle onwetendheid.
Sinds kort kan ik het weer aan om de overlijdensberichten in de krant te lezen. Ook als de geboortedatum van de overledene vlakbij die van mij ligt. Het gebeurt, mensen van mijn leeftijd gaan dood. En dat zegt niks over mij. Maar toch.
Ik ontdek een stem in mijn hoofd die zegt dat het nu maar eens een keer klaar moet zijn. “Wat schiet je eigenlijk op met dit navelstaren, zou je misschien weer eens kunnen werken, is goed voor je!” Maar op veel momenten lijkt het nog onmogelijk om langer dan een uur concentratie op te kunnen brengen.
Het is een fase in het ziekteproces met een heel ander tempo en een heel andere energie. Was in de eerste periode de schok groot en dicteerde in de tweede fase het chemoritme mijn dagen, nu rijgen de dagen zich aaneen. Gaat het deze week beter met me dan vorige week? Ik weet het eigenlijk niet goed.
Het ontbreekt me opeens regelmatig aan inspiratie om te schrijven, want wat valt er te zeggen? Dat het beter gaat? Dat ik probeer uit te vinden wat ik aankan, fysiek en mentaal? En dat als mensen vragen hoe het herstel gaat, ik het antwoord eigenlijk niet weet. Zeg ik dat het langzaam gaat? Dat ik me nog niet de oude voel? Dat mijn geduld op begint te raken?
I am still afraid of the dark,
even though there’s a sky full of stars
I don’t know where I am going, but I’m on the run
Can you leave a little light on?
Afraid of the dark, Chef’Special