Alles in mij verzet zich tegen chemotherapie. Gelukkig vraagt het de nodige voorbereiding en daardoor groei ik er langzaam naar toe.
- De internist
Voordat we de auto instappen wandelen we nog een rondje. Na de eerste schreden barst ik in tranen uit: “Ik wil dit niet, ik baal ervan, ik heb er genoeg van nu”. Het is een lange litanie die Rudi over zich heen gestort krijgt. Hij hoort het geduldig aan. De natuur is prachtig, alles staat in bloei, de zon schijnt en ik ga zo naar de internist om het over chemotherapie te hebben. Het grote contrast tussen deze buitenwereld en mijn innerlijke wanhoop, het is om te huilen.
Eenmaal in het ziekenhuis aangekomen is de emotionele storm een beetje gaan liggen. En de internist is een prettige arts met persoonlijke accenten op zijn werkkamer. Iemand die op vakantie gaat en als herinnering beeldjes meeneemt. Wat een verschil met de klinische omgeving van het UMCU. Hij vraagt oprecht geïnteresseerd hoe het met me is. En onderzoekt me vervolgens en vraagt naar kanker in de familie en vertelt over bijwerkingen. Ergens aan het eind kijkt hij me vol vertrouwen aan en zegt: “als ik u zo zie dan denk ik dat u het goed zult doorstaan.” Misschien zegt hij dat wel tegen iedereen die aan chemotherapie begint, maar het doet me goed en ik ga er zelf in geloven.
Op weg naar huis voel ik me opgelucht en stel ik voor gebak te halen. Het is een mijlpaal dit en die moet gevierd worden. Het is geen fijn vooruitzicht om met chemotherapie te starten, maar Wir schaffen das
- Haar
Buurtgenoot Olga heeft nog een paar chemomutsjes liggen en brengt ze langs. En niet alleen haar chemomutsjes ook haar ervaringskennis deelt ze met me. Het maakt me minder angstig voor wat komen gaat. Ik herinner me dat het met zwangerschapskleding ongeveer ook zo ging. Je hebt het maar even nodig, dus kocht ik een paar basics, kreeg hier en daar wat te leen en gaf mijn kleding vervolgens ook weer door aan een ander. En passant bespraken we dan ook de zwangerschapskwaaltjes.
Ik hoop dat ik de chemomutsjes nooit door hoef te geven. Maar stel, je hebt ze nodig, dan heb ik een paar vrolijke exemplaren in de kast liggen. De mutsjes van Olga staan me zo leuk dat ik overweeg om er ook een paar aan te schaffen. Maar een pruik? Nee dat lijkt me helemaal niks.
De dagen daarna zit mijn haar plotseling mooier dan ooit, of lijkt dat maar zo? Binnenkort moet ik er afscheid van nemen, ongeveer 17 dagen na de eerste chemokuur zal het gaan uitvallen. De internist is de eerste die me adviseert niet te snel nee tegen een pruik te zeggen. Daarna volgen er meer mensen. Als ik toevallig op een rustig moment langs de kapper loop, stap ik naar binnen en maak een afspraak voor een oriënterend gesprek.
Mijn eigen kapper Ton vertelt me over de mogelijkheden. Hij maakt foto’s, bepaalt de kleur en bestelt een aantal “haarwerken” op zicht. Ik ontdek dat het woord pruik taboe is onder kappers. Een week later kan ik die komen “passen”, discreet in een ruimte achter de kapsalon. Ik nodig vriendin Marjo uit om mee te gaan, we gaan ook vaak samen kleding passen en ik weet dat ze het eerlijk zegt als het niks is. De eerste pruik die ik pas wordt door haar subiet afgeschoten. “Het maakt je flets”, zegt ze. Het blijkt best lastig om je een mening te vormen omdat mijn echte haar er nog onder gepropt zit. Maar dan ineens worden we gedrieën enthousiast over de vijfde pruik. Hij lijkt het meest op mijn eigen kleur en coupe, Ton ziet mogelijkheden hem nog verder op maat te knippen. Ik besluit deze pruik aan te schaffen. Of ik hem vaak zal dragen, geen idee. Wie weet wordt het een hete zomer, jeukt het teveel of zitten de mutsjes gewoon lekkerder. Maar met een pruik ben ik mijn oorspronkelijke zelf en met een muts ben ik iemand die ziek is.
Op dag 18 heb ik een afspraak om mijn haar af te laten knippen en als het eerder al erg uitvalt mag ik altijd bellen. Dat ik nog een zo blij zou zijn met mijn kapper.
- Hulp
Na de eerste chemo dag dringt het tot me door dat ik hulp moet accepteren. We komen om 18.30 uur thuis en ik wil graag eten en direct mijn bed in. Maar het eten moet nog gemaakt. Rudi doet wat hij kan, maar ik ben een slappe vaatdoek en nergens toe in staat. Hij kookt de eerste dagen en wast en poetst en blijft daarnaast vanuit huis werken. Alles bij elkaar is het pittig.
Iets in me blijft zich verzetten tegen hulp. Ben ik er erg genoeg aan toe? Kunnen we het echt niet zelf? Buurtgenoot Marcella overtuigt me dat het een goed idee is, ze heeft eerder de hulptroepen georganiseerd en het regelen is haar op het lijf geschreven. Zaterdag, daags na de 1e chemokuur app ik haar en komt ze langs om te bespreken met welke hulp we een beetje verlichting kunnen krijgen. Ze neemt de organisatie uit handen en ik ben er blij mee.
Binnen no-time krijg ik de data van alle dinsdagen en vrijdagen waarop er voor ons wordt gekookt. En er is een chauffeur gevonden die me naar het ziekenhuis rijdt. Het ontroert me, zoveel hulp. Ik voel me dankbaar en ongemakkelijk tegelijkertijd. Op maandag haalt Rudi opgelucht adem, blij dat hij niet over boodschappen en eten voor de volgende dag hoeft na te denken. Wat een luxe.
De eerste maaltijd neem ik met tranen in mijn ogen in ontvangst en de tweede ook. Zal het ooit wennen vraag ik me af? Komt er een dag waarop ik niet geraakt ben als er weer iemand met een dampende ovenschaal, soep of salade voor de deur staat?